Je kent ze wel, de Romario’s, Djurovski’s, Moss’s en TO’s. Supergroot ego, übergetalenteerd, vlagen van brille. Difference makers, als ze hun dag hebben. Zie je ze op hun best, dan wil je maar wat graag in je team.
Niet geheel toevallig zijn ’t maar al te vaak spitsen en wide receivers. Grillige narcisten, die denken dat de hele wereld om hun draait. Logisch: hun persoonlijke statistieken zijn om de vingers bij af te likken en het publiek is gek met ze. Speciaal voor hun komen ze naar het stadion.
Evenmin toevallig blijven de prijzenkasten van de teams waar voornoemde vedettes spelen veelal leeg. Niet dat het hun iets interesseert, want het team en de club is wel het laatste waar ze zich druk om maken. Als ze aan het einde van het seizoen hun eigen doelpuntjes, acties, yards en touchdowns maar weer hebben meegepikt. De rest zal ze aan hun reet roesten.
Voor de sfeer in de kleedkamer zijn ze de dood in de pot. Een jaar, of misschien twee, gaat het vaak nog wel goed, zeker als er wordt gepresteerd. Dan wordt het te laat komen, het oncollegiale gedrag en het zichzelf boven de groep plaatsen schoorvoetend doch stilzwijgend geaccepteerd. Maar zodra de productie stagneert, verworden de haarscheurtjes in ’n mum van tijd tot enorme kraters. Totdat ook de tweede en derde kansen niet worden gegrepen en de bom barst.
Gezwellen in de kleedkamer kun je missen als kiespijn. Die moet je wegsnijden. Vraag maar na in Eindhoven, Grunn, Minneapolis en Dallas. Good riddance, zeggen ze daar. Opgeruimd staat netjes.
Deze column was eerder te lezen in Sport Amerika Magazine.
Foto: Getty Images
Reacties