Béisbol van Cuba in MLB: een lange liefdesgeschiedenis

Door

De liefde voor honkbal gaat op Cuba ver terug. Al in 1871 maakte de eerste geboren Cubaan zijn opwachting op het hoogste niveau in Amerika. Esteban ‘Steve’ Bellán, wiens moeder Iers was, speelde in die tijd onder andere voor de Troy Haymakers en de New York Mutuals. Na 1873 keerde hij terug naar zijn geboorte-eiland en hielp daar de sport te populariseren, nadat deze eerder door de Spaanse machthebbers was verboden.

Ook Fidel Castro was een groot liefhebber van de sport. (Claudia Daut/Reuters)

CASTRO EN ROBINSON

Grofweg kunnen we het honkbal op Cuba opdelen in twee periodes: de tijd voor de revolutie en de tijd na de revolutie. Even leek het erop dat we daar een nieuwe periode aan konden toevoegen, namelijk het huidige post-Castro-tijdperk, waarin vele Cubanen hun weg naar de Verenigde Staten weten te vinden, maar onder president Trump lijkt het weer een stuk moeilijker te worden om Cuba te verlaten.

Luister ook onze podcastaflevering over Cubanen in de Major League!

Je zou daarnaast die eerste periode eigenlijk op moeten splitsen in twee tijdvakken: voor Jackie Robinson en na Jackie Robinson. Ook voor veel Cubanen betekende diens doorbreking van de rassenscheiding namelijk pas dat zij de stap naar de Major League konden maken. Voor die tijd waren er wel witte Cubanen die toegelaten werden tot de majors, maar dit was een kleine minderheid van alle Cubaanse spelers. De overgrote meerderheid was veroordeeld tot de Negro Leagues.

MARTÍN DIHIGO

De belangrijkste zwarte Cubaanse honkballer uit de tijd vóór Castro en Robinson was Martín Dihigo. Dihigo was op Cuba ooit begonnen als een lange, slanke tweedehonkman, maar naarmate zijn lichaam tot volle wasdom kwam, maakte hij zich meer posities eigen. Hij excelleerde aan de linkerkant van het infield en genoot ervan honklopers uit te gooien vanuit het buitenveld.

Maar het sterkst was de Cubaan misschien nog wel op de heuvel. De statistieken die hij gedurende zijn carrière kon voorleggen zijn onwerkelijk. Overal waar hij speelde, toonde hij als pitcher en als slagman aan dat hij de beste was. In Mexico gooide hij de eerste no-hitter ooit en voerde hij de league aan in strikeouts, terwijl hij aan slag tot een gemiddelde van boven de .300 kwam.

Een jonge Martín Dihigo. (National Baseball Hall of Fame and Museum)

DIHIGO V. PAIGE

Beroemd is de anekdote over zijn duel met Satchel Paige in de Mexicaanse competitie. De twee kleurrijke pitchers maakten er een ongekend spannende strijd van. Uiteindelijk werd de hitte Paige teveel en moest hij zich na acht innings laten vervangen. Zijn vervanger kreeg prompt een walk off homer om zijn oren. De man die verantwoordelijk was voor die winnende klap: Martín Dihigo.

Dit is één van de vele anekdotes over Dihigo. Zo sloot hij eens een seizoen af met een ERA onder de 1.00, sloeg hij homeruns die zo’n 500 feet later pas naar de grond kwamen en wist hij een bal vanaf de thuisplaat zonder stuit tegen de hekken in het outfield te gooien. Zijn reputatie mogen we met recht larger than life noemen.

DE BESTE ALLER TIJDEN

Hoewel hij dus nooit in de Major League actief was, waren er toch ook Amerikanen die hem zagen spelen. Spelers als Cumberland Posey en Buck Leonard, twee Negro League-iconen, maar ook de legendarische Cardinals-slugger Johnny Mize prezen hem aan als de beste speler die zij ooit gezien hadden. Uiteindelijk zou Dihigo alsnog in de Hall of Fame in Cooperstown worden opgenomen. Daarmee werd hij de eerste speler die een plaatsje kreeg in de nationale eregalerij van Cuba, Mexico én Amerika.

Dolf Luque. (National Baseball Hall of Fame and Museum)

DOLF LUQUE

Veel van Cuba’s beste honkballers waren dus veroordeeld tot de Negro Leagues, maar er waren in die tijd ook witte Cubaanse spelers die de oversteek maakten. In de jaren ’10 en ’20 van de vorige eeuw waren er zo’n 17 witte Cubanen actief in de Major League. Weinige van hen maakten echt veel indruk.

De beste was pitcher Adolfo ‘Dolf’ Luque. In de beruchte World Series van 1919 mocht hij tweemaal als reliever invallen namens de Cincinnati Reds. Behalve die overwinning op de Black Sox, won Luque in ’33 nogmaals de World Series, toen in dienst van de New York Giants.

STEREOTYPE LATINO

Luque was in die tijd echter vooral een rariteit in de honkbalwereld. Hij werd vaak neergezet als een stereotype Zuid-Amerikaan; een dommige heethoofd. Zo werd graag verteld over de keer dat hij als Cincinnati Red de dugout in spurtte van de New York Giants, toen nog de tegenstander, en Casey Stengel in elkaar timmerde, nadat hij en zijn teamgenoten Luque de hele wedstrijd verbaal hadden uitgedaagd.

Na zijn spelersloopbaan kende Luque een misschien nog wel succesvollere carrière als manager. In Ernest Hemingways The Old Man and the Sea (dat zich op Cuba afspeelt) verwijst de auteur naar hem en zijn Cubaanse collega-manager Mike González met de zin: “Who is the greatest manager, really, Luque or Mike González?”

MINNIE MIÑOSO

De eerste zwarte Cubaanse speler die wel doorbrak in de Major League is Minnie Miñoso, die opvallend genoeg eigenlijk Saturnino Orestes Armas Miñoso Arrieta heette.

Een honkbalplaatje uit 1956 van Orestes ‘Minnie’ Miñoso. (Topps)

De bijnaam Minnie hield hij over aan een tandartsbezoek in de VS. Toen de tandarts vroeg om Minnie, dacht de honkballer dat zijn achternaam weer eens verkeerd werd uitgesproken, en hij liep het kantoor van de tandarts in. Minnie bleek echter de roepnaam te zijn van de tandartsassistente. Zijn bijnaam was geboren.

CUBA EN NEGRO LEAGUE

Miñoso had al op jonge leeftijd naam gemaakt in Cuba. Hij was nog maar een tiener, toen hij werd uitgeroepen tot Rookie of the Year in zijn geboorteland. Het seizoen daarop maakte hij de overstap naar Amerika, om te gaan spelen voor de New York Cubans in de Negro National League. In dit Cubans-team speelde hij met enkele andere Cubaanse honkbaliconen: Luis Tiant Sr, de vader van de latere Red Sox-ace Luis Tiant Jr, en Ray Noble, misschien wel de beste catcher die het eiland ooit heeft voortgebracht. Ook hier wist hij zich te onderscheiden en in 1948 werd hij benaderd door Bill Veeck met een contract om te gaan spelen voor diens Cleveland Indians.

MR. WHITE SOX

Hij zou echter niet veel wedstrijden voor de ploeg uit Cleveland spelen. Bij de Indians was hij overigens niet de eerste zwarte speler. Daar had immers Larry Doby al de colorline in de American League doorbroken, maar toen Miñoso in ’51 verkocht werd aan de White Sox, was hij dáár wel de eerste zwarte speler die voor de club uitkwam – en in totaal pas de negende zwarte speler die actief was in de Major League. Aan de Southside groeide hij uit tot Mr. White Sox.

Al in zijn eerste seizoen bleek hoe goed de jonge Cubaan was. In zijn eerste at bat, tegen de New York Yankees, sloeg hij de bal meteen over de hekken. Een betere binnenkomer kan een speler zich natuurlijk niet wensen. Uiteindelijk eindigde hij dat seizoen tweede in batting average met een slaggemiddelde van .326 en voerde hij de league aan in triples en gestolen honken. Opvallend genoeg ging de Rookie of the Year Award aan zijn neus voorbij. Die ging naar Yankee Gil McDougald.

THE CUBAN COMET

Vooral de snelheid van Miñoso maakte grote indruk. Daarmee verdiende hij nog een bijnaam: The Cuban Comet. Als hij op de honken kwam, schoven de supporters naar het puntje van hun stoel en moedigden hem in koor aan het volgende honk te stelen. Hij groeide uit tot een publiekslieveling en inmiddels is zijn rugnummer 9 retired door de club in Chicago.

In zijn carrière kwam Minnie Miñoso zeven keer uit in de All Star Game en hij won drie Gold Gloves. Vooralsnog werd hij niet opgenomen in de Hall of Fame en het is maar zeer de vraag of dit ooit nog gaat gebeuren. Mocht het wel gebeuren, zal de man die in vier verschillende decennia wedstrijden in de Major League speelde het niet meer meemaken. ‘Mr. White Sox’ overleed op 1 maart 2015 in Chicago, de stad waar hij nog altijd als legende te boek staat.

FIDEL CASTRO

Aan het begin van de jaren ’50 kregen de zwarte Cubaanse spelers dus eindelijk toegang tot de Major League. Na de revolutie veranderde de situatie voor Cubaanse honkballers echter weer. Leider Fidel Castro was zelf een groot liefhebber van de sport en wilde de grootste talenten binnenboord houden. De professionele Cuban League werd vervangen door een amateurcompetitie. Wilden spelers een Amerikaans avontuur aangaan – om zich te meten met de allerbeste of voor het grote geld – dan moesten zij vanaf dat moment overlopen. Zij raakten dan wel hun Cubaanse nationaliteit kwijt.

LUIS TIANT JR.

De laatste speler die rechtmatig uit Cuba vertrok – wiens vertrek eigenlijk samenviel met het nieuwe beleid binnen het Cubaanse honkbal – was Luis Tiant Jr. Als zoon van een legendarische pitcher was Luis voorbestemd om een glansrijke carrière tegemoet te gaan. De Mexicaanse All Star Bobby Ávila ontdekte de jongeling toen hij voor de Cleveland Indians scoutte in Cuba.

Luis Tiant Jr. met zijn karakteristieke snor en dikke sigaar. (Steven Carter)

Tiant Jr. had nauwelijks voet aan grond gezet in de VS voordat de relatie tussen zijn nieuwe thuisland en het eiland waar hij was geboren escaleerde. Dit had tot gevolg dat Tiant Jr. 14 jaar lang zijn ouders niet meer zou zien. In die jaren groeide de pitcher uit tot een drievoudig All Star en eindigde hij tweemaal het seizoen met het laagste ERA in de league. Bij de Indians kende de Cubaan één geweldig jaar, maar zijn beste tijd beleefde hij bij de Boston Red Sox. Met die club bereikte hij ook zijn enige World Series. Daarin trok echter The Big Red Machine aan het langste eind.

De naam van Tiant stond 15 jaar lang op de ballot voor de Hall of Fame, maar hij wist nooit veel meer dan 30% van de stemmen te bemachtigen. Wel werd hij intussen opgenomen in de Boston Red Sox Hall of Fame. In Boston was hij zeer geliefd en Tiant mocht zelfs een keer optreden in een aflevering van televisieserie Cheers.

CUBAANSE DOMINANTIE

De maatregel om hun beste spelers binnenboord te houden, legde de Cubaanse ploeg bepaald geen windeieren. Omdat de beste Amerikanen vaak niet actief konden zijn op grote internationale toernooien, wisten de Cubanen nagenoeg een monopoly op ’s werelds belangrijkste prijzen te bewerkstelligen. Cuba won maar liefst 25 van de 39 edities van het wereldkampioenschap en ook Olympisch was het land succesvol.

Lourdes Gourriel Sr. in Nederlands actief namens de Cubaanse ploeg. (Rob Bogaerts/Anefo)

MYTHISCHE FIGUREN

Het was in die tijd dus weinigen gegeven om de beste Cubaanse spelers aan het werk te zien. Dit maakte van sommige van hen wel mythische figuren. Zo werd Omar Linares gezien als de beste derdehonkman die niemand ooit had zien spelen. En meerdere van zijn teamgenoten in de Cubaanse ploeg kenden een dergelijke reputatie.

Linares vormde samen met onder andere Lourdes Gourriel en de broers Víctor en Germán Mesa de ijzersterke kern van het team dat het land zou vertegenwoordigen op de Olympische Spelen van 1992 in Barcelona. Voorafgaand aan het toernooi kwam een Amerikaanse ploeg, voornamelijk bestaand uit college-spelers, voor een drietal vriendschappelijke oefenwedstrijden naar Cuba. Alledrie de wedstrijden worden in het voordeel van de thuisploeg beslist en enige tijd later ook het Olympische honkbaltoernooi zelf.

Omar Linares in actie tijdens de Olympische Spelen in Sydney. (Cubadebate)

EL DUQUE

Hoewel de eerder genoemde spelers Cuba altijd trouw zouden blijven, zijn er toch olympische kampioenen die de oversteek wel maken. Pitcher Orlando Hernandez groeit later uit tot een legende in Amerika, waar hij de bijnaam El Duque krijgt. Met de Yankeeswint hij uiteindelijk driemaal de World Series en hij helpt de White Sox aan hun eerste titel in 88 jaar. Ook zijn halfbroer Livan Hernandez zou een ring winnen. Hij wordt na zijn zege in de Fall Classic met de Miami Marlins in 1997 zelfs uitgeroepen tot MVP van de series. Ook hun teamgenoten Osvaldo Fernandez en Ariel Prieto beproeven hun geluk in het beloofde land, net als Jose Contreras en een latere sloot aan de crème de la crème van het Cubaanse honkbal.

YULI GOURRIEL

Als de eerdergenoemde Lourdes Gourriel jaren later actief is als bondscoach van zijn land, is één van zijn pupillen – en misschien wel de meest getalenteerde –zijn bloedeigen zoon Yulieski Gourriel. Al op jonge leeftijd is zoonlief een onbetwiste basisspeler in de nationale ploeg. De jonge Gourriel blinkt uit tijdens het gewonnen WK van 2005 in Nederland en in de eerste World Baseball Classic, waar Cuba het zilver pakt achter Japan.

Gourriel wordt na afloop van dat laatste toernooi als beste tweede honkman verkozen tot het All-Star Team van het toernooi, waar zijn naam opduikt naast die van Adrian Beltre, Derek Jeter en Ken Griffey Jr. In de eigen Cubaanse competitie wordt Yuli in 2006 voor de tweede keer op rij uitgeroepen tot meest waardevolle speler. Hij is dan amper 22 jaar oud.

Ook Yuli Gurriel lijkt lange tijd trouw te blijven aan de Cubaanse ploeg. (Kevork Djansezian/Getty Images)

ALSNOG AMERIKA

Hij heeft dan dus alles bereikt wat hij kan bereiken. De speler is uitgegroeid tot een absolute ster in eigen land en heeft zelfs al internationaal faam gemaakt. Met een vader in dienst van de nationale bond lijkt een stap naar Amerika voor Gourriel echter uitgesloten. Of dit nog een rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van zijn talent zal altijd een vraag blijven, maar beter dan op zijn 22e zal hij nooit meer worden.

Toch komt uiteindelijk alsnog de kans voor Gourriel om de oversteek naar Noord-Amerika te maken. Met zijn jonge broertje Lourdes Jr. vertrekt hij naar het honkbalwalhalla. Zijn vader had die kans nooit gehad en hijzelf is inmiddels ook al de dertig gepasseerd, maar zijn broertje zal de kans krijgen om zich op jonge leeftijd te ontwikkelen in een Amerikaanse competitie.

Yoenis Cespedes is één van die Cubaanse spelers die de laatste jaren indruk maakt in de MLB. (Mike Ehrmann/Getty Images)

CUBAANSE EXODUS

De oversteek van de Gourriel-broers – die hun naam in Amerika ‘omzetten’ in Gurriel – volgt op jaren waarin steeds vaker Cubaanse sterren het eiland verlaten. De Major League heeft dan al kennis mogen maken met een handvol van de beste spelers die Cuba te bieden heeft. Aroldis Chapman debuteert in 2010 en blaast iedereen omver met zijn loeiharde fastballs. Twee jaar later volgt Yoenis Céspedes, die binnen korte tijd uitgroeit tot een All Star en ook Jose Fernandez, Yasiel Puig, Alexei Ramirez, Leonys Martín en enkele andere groten vertrekken naar de VS.

JOSÉ ABREU

Maar het grootste verlies voor de Cubaanse competitie is nog wel de beste slagman die het eiland mogelijk ooit heeft voortgebracht: José Abreu. De statistieken die de eerstehonkman in de eigen competitie kan voorleggen doen denken aan die van een zelf aangemaakte speler in een computerspel. In één seizoen behaalt ‘Pito’ zelfs een OPS van 1.583. Je zou denken dat dat een uitschieter is, maar ook in twee andere seizoenen ligt zijn OPS boven de 1.300.

Het verleden en het heden van het Cubaanse honkbal ontmoeten elkaar in Chicago: Abreu (links) en Miñoso (rechts) (Chicago White Sox)

Aangekomen in Amerika bewijst Abreu meteen zijn talent. Met 36 homeruns, 35 doubles, 107 RBI’s, en een OPS van .964 wint hij de silver slugger, mag hij aantreden in zijn eerste All-Star Game en wordt hij uitverkozen tot Rookie of the Year. Als rookie voert hij nota bene het klassement in slugging (.581) en  OPS+ (173) aan. Ook in Abreu’s geval zal het altijd een grote vraag blijven hoe zijn carrière eruit had gezien als hij zijn gehele carrière in de majors had kunnen spelen.

DE TOEKOMST

Tegenwoordig maken dus steeds vaker jonge Cubanen de overstap. Dat zorgt ervoor dat zij zich hun hele carrière kunnen bewijzen op het allerhoogste niveau. Spelers als Yoan Moncada en topprospect Luis Robert zijn, zeker nu Cespedes chronisch geblesseerd is en Puig lijkt te zijn vergeten hoe hij moet honkballen, de toekomst van Cuba in de Majors.

Tegelijkertijd is dit een harde klap voor de Cubaanse competitie. Haar grootste talenten vertrekken al voordat zij ze ooit aan het werk hebben gezien. Wat misschien een zege is voor de spelers zelf, is mogelijk de doodsteek voor de eigen competitie. Zo lang president Trump echter het uitreizen van Cubaanse spelers blijft bemoeilijken, bestaat de kans dat de competitie zich weer op kan laden, maar dat gaat wel ten koste van de inwoners en de spelers zelf. Zo snijdt het mes aan twee kanten en moeten we op dit moment blij zijn met de Cubanen die het honkbal in Amerika van kleur voorzien.

(Coverfoto: Chicago White Sox)

Ook leuk om te lezen